Wat kan u zeggen aan ouders die bang zijn dat hun kinderen verslaafd zijn aan videogames? Bruno Humbeeck, auteur, pedagoog en onderzoeker aan de UMons, pleit in elk geval voor de-dramatisering. De spelletjes hebben geen afstompend effect op jongeren, integendeel, meent de pedagoog, ze zijn eerder een boost voor skills die bijvoorbeeld bedrijven erg op prijs stellen. Hij raadt ouders in het algemeen de regel van de ‘3 A’s’ aan.
Aan ongeruste ouders die hem raadplegen raadt Humbeeck aan om… videospelletjes te spelen. Zo wil hij ouders duidelijk maken dat je over heel wat vaardigheden moet beschikken om zo’n game te spelen. “Vaak krijg ik de reactie ‘oh nee, dat is niets voor mij, dat is veel te ingewikkeld", en daar is iets van.
"Videogames spelen is een cognitieve inspanning die een behoorlijk intense hersenactiviteit vereist. Zeker meer dan de ‘inspanning’ van een volwassene die vanuit zijn luie zetel naar een etappe van de Tour de France kijkt.”
Wat kan een huisarts zeggen aan ouders die zich zorgen maken? Zijn er signalen waarop ze kunnen letten en die aangeven dat de situatie wel eens problematisch zou kunnen zijn? “Ik stel voor om wat ik de ‘3 A’s’ noem te volgen: auto- of zelfregulatie, aandacht en afwisseling én als extraatje de schoolresultaten in de gaten houden. Ouders en kinderen kunnen afspraken maken over een minimum slaagpercentage van bijvoorbeeld 55-60% op het schoolrapport, of een andere afspraak. Wordt dat minimum niet gehaald, dan moet er gepraat worden over de tijd die doorgebracht wordt voor een of ander scherm, en geeft men het kind de kans om aan zelfregulatie te doen. De meeste jongeren zijn daar best wel toe in staat. Het opleggen van regels of regulatie werkt niet.”
Volgens Bruno Humbeeck moet er daarna werk gemaakt worden van de tweede A, aandacht of begeleiding, en dan vooral bij jonge kinderen. “Het is geen kwestie van constant over de schouder meekijken of àlles samen met het kind te doen, maar wel een kwestie van dialoog en vragen: ‘Waar gaat dat spelletje over? Kan je me uitleggen hoe het werkt?’ Niet oordelen dus, maar wel belangstelling tonen. Vaak hebben ouders geen idee van de echte inhoud van de spelletjes en hebben ze er een eerder beperkt en negatief beeld van. Assassin’s Creed, bijvoorbeeld, is een game waarin je heel wat leert over de Franse Revolutie en Call of Duty draagt bij tot de ontwikkeling van procedurele, analytische en strategische intelligentie. Allemaal vormen van intelligentie die op de arbeidsmarkt erg op prijs gesteld worden.”
Ten slotte toont de pedagoog zich een voorstander van afwisseling, de derde A: de vrijetijdsbesteding van kinderen mag zich niet beperken tot videogames. Maar het is dan wel zaak om activiteiten aan te bieden die het kind leuk vindt en niet automatisch alles af te keuren waar een scherm aan te pas komt. We hebben vaak de neiging om het allemaal als een pot nat te zien, maar dikwijls hebben tieners zelf al voor afwisseling gezorgd, en praten ze bijvoorbeeld met vrienden op sociale netwerken. Of ze kijken naar een televisieserie. Het is niet omdat er een scherm aan te pas komt dat het slecht is. Een scherm is een middel, het is niet goed of slecht op zich.
Moeten we bang zijn dat kinderen die ontzettend graag videogames spelen een gevaar lopen op verslaving? En moet je, om je kinderen te beschermen, die games dan afpakken?